Geschiedenis en oorsprong
“Van oudsher”
De christelijke gemeente van Oud-Loosdrecht dateert van de middeleeuwen. Lange tijd hebben de inwoners van Oud-Loosdrecht géén eigen kerk maar zijn zij aangewezen op de kerk van Loenen aan de Vecht. Rond 1330 krijgt Oud-Loosdrecht een eigen kerk, in laat gotische stijl. Als in 1400 Nieuw-Loosdrecht, toen Ter Sijpe geheten, eveneens een eigen kerk krijgt, wordt die van Oud-Loosdrecht de “moederkerk” genoemd.
Nicolaas Johannes Thol, sinds 1569 pastoor in Oud-Loosdrecht, gaat in 1578 over tot de Reformatie en wordt aldus de eerste predikant van Oud-Loosdrecht.
Lange tijd werd men rond, maar vooral in de kerk begraven. In de tijd voor de Reformatie als het kon, zo dicht mogelijk bij het altaar waarvan de heiligheid af zou stralen op de overledenen. Rond het altaar lagen vanzelfsprekend ook de duurste plaatsen. Door de bevolkingsgroei werd al in de zeventiende eeuw het ruimtegebrek nijpend. Het begraven in de kerk gebeurde niet altijd even zorgvuldig. Graven werden niet geruimd. Door het herhaald oplichten van de stenen, verzakte de vloer en sloten niet alle grafstenen even goed aan. Het gevolg was dat - afhankelijk van het weer - in de kerken soms een doordringende stank hing. Hier komt de uitdrukking “rijke stinkerds” vandaan.
Napoleon verbood in 1804 het begraven in de kerk maar bij het vertrek van de Fransen werd dit weer ongedaan gemaakt. In 1829 verbood Koning Willem I opnieuw dit gebruik. Vanaf die tijd werd er alleen nog buiten de kerk begraven.
Ook in Oud-Loosdrecht word sinds eeuwen begraven. De begraafplaats bevindt zich achter de Hervormde Kerk en er is altijd een nauwe band geweest met de kerk. Lange tijd was begraven de enige vorm van lijkbezorging. Inmiddels is er op de begraafplaats in Oud-Loosdrecht ook ruimte om urnen te begraven of bij te zetten.